Grote bedrijven hebben de middelen, en zouden dus succesvoller kunnen innoveren dan startups. Toch werkt het niet zo, concludeert econoom Dan Levinthal.

Grote gevestigde ondernemingen zouden zowel kunnen investeren in optie A en optie B en zo snel kunnen innoveren. Wanneer A geen succes wordt, is er altijd nog B. In de praktijk gokken bedrijven echter vaak op één paard en daar gaat dan ook al het geld in zetten.

Dan Levinthal, hoogleraar Corporate Management University of Pennsylvania, die onlangs een ere-doctoraat ontving van de Universiteit van Tilburg, ziet echter dat in de praktijk startups vaak succesvoller zijn in innoveren dan grote bedrijven. En dat terwijl ze veel minder middelen hebben. Ook startups slaan meestal – in hun geval bij gebrek aan middelen – één weg in, maar zijn ook eerder bereid het roer om te gooien als de oorspronkelijke visie niet succesvol lijkt te zijn.

Doordat ze risico’s zouden kunnen spreiden, zijn grote bedrijven ten opzichte van startups dus in het voordeel. Waarom doen ze dat dan niet?

Bij grote bedrijven is de toewijzing van middelen meestal centraal geregeld, ziet Levinthal. De mening van de bestuursvoorzitter is vaak doorslaggevend en al het geld wordt vaak besteed volgens zijn visie. Een goed voorbeeld is volgens Levinthal Blackberry, dat veel te langzaam reageerde op veranderingen in de markt, en maar bleef investeren in technologie die er steeds minder toe deed.

Bekijk het interview met Dan Levinthal door Me Judice, het discussieplatform voor economen.

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl